bekrompenheid des geestes.
"Peternelle, is Nox nog niet gekomen om mij te roepen?" vroeg hij, zijne spade ten gronde zettende.
De vrouw schudde ontkennend het hoofd.
Deze stilzwijgendheid scheen den ouden hovenier niet te behagen, want hij liet zich grommende op eenen stoel vallen en hief de handen in de hoogte, als om den hemel zijn droevig lot te klagen.
En oogenblik daarna zeide hij:
"Maar Peternelle, bezie de klok, het gewone uur is voorbij. Zou er mijnheer wel een ongeluk overkomen zijn? O, mijn God, indien wij hem eens onverwachts dood vonden?"
"Om Gods wil, laat mij bidden," morde de vrouw.
"Het is niet meer om uit te staan!" riep de man. "Ik verga van angst en schrik, en kan nog geen enkel woordje tot troost of versterking bekomen. Peternelle, Peternelle, gij zult zeker in eenen visch veranderen, als gij dood zijt. Ik zou kunnen boos worden, in de gedachte dat gij het doet om mij te plagen, maar neen, neen, gij hebt er geene schuld aan, mensch lief, het is eene vermaledijding, die op Wildenborg ligt. Sedert den ijselijken nacht heeft alles hier de stem verloren. Onze vorige koe bulkte niet meer, en onze nieuwe was nog geene twee maanden hier, of zij had hare beestentaal geheel vergeten. Onze eenden kwaken niet eens in vijftien dagen, of het dreige te regenen of niet. Geen vogel op Wildenborg, die piept of zingt! Ik ben niet doof; ik hoor den vink wel, die zingt in den appelboom; maar het is een trekvogel. Blijft hij in deze vermaledijde streek, dan zal hij haast voor altijd zijn liedje vergeten. Evenals gij, Peternelle, die eertijds den mond geene minuut kondet gesloten houden, en nu onmeedoogend mij dwingt, altijd zoo troosteloos alleen met mij zelven te spreken."
De vrouw haalde de schouders op met eene uitdrukking van ongeduld en medelijden.
Den rug tot haar keerende, morde de oude man in zich zelven:
"Neen, neen, ik blijf niet hier; ik zal den schrikkelijken dag niet afwachten. Er gebeuren nu reeds zulke akelige dingen op Wildenborg! Wat zal het zijn, als de zwarte man.... Onze Lieve Heer beware alle Christenmenschen, en bovenal den armen Jakob Mispels met zijne onnoozele vrouw!... Mijn rampzalige meester! zoo jong moeten sterven, en welken dood, o hemel! Dit komt er van, als de mensch meer wil weten dan God toe laat en boeken leest, die vol verbodene geheimen staan. Het hart zakt mij in de schoenen en mijn haar rijst te berge, als ik er aan denk. De donder heeft reeds eens in den schromelijken nacht het kasteel opengescheurd. Zal het ditmaal niet door den grond zinken met allen, die het bewonen? Het kost mij veel, op het einde van mijn leven mijnen dienst te verlaten; maar ik wil niet wachten, totdat de zwarte man ons hier den nek kome breken. Neen, neen, ik vlucht weg van Wildenborg; want men kan toch niet...."
Peternelle eindigde haar gebed met een kruis. Een holle, pijnlijke zucht welde op uit hare beklemde borst.
De hovenier, door dezen vreemden klank met plotselijken schrik geslagen, keerde zich om, hief de handen in de hoogte en riep bevend:
"God beware ons, Peternelle! De zwarte man staat onzichtbaar in de kamer!"
"O, wat gebeurt u, Jacob?" kreet de vrouw verschietend. "Hebt gij iets gezien?"
"Ik heb niets gezien," was het antwoord; "maar ik hoorde achter mij eenen heeschen zucht gelijk de stem van Nox. Hij is dus tegenwoordig in deze kamer, zonder dat wij het wisten!"
"Maar ik zelve heb dien zucht gelaten, ik ben een beetje verkouden."
"Gij zijt het, die hebt gezucht, Peternelle? Wel zeker?"
"Geheel zeker. Ach Jacob, waarom maakt gij mij dus altijd nutteloos vervaard?"
"Uw zwijgen maakt mij vervaard."
"Waarom zou ik spreken, Jakob? Gij zegt niets dan dwaasheden, die mij doen verschieten of mij vervelen. En wat kan spreken ons helpen? Bidden, bidden alleen is het redmiddel, indien er nog een redmiddel bestaat."
"Ja, en kruisen maken. Hadden wij met eenen gewonen geest te doen, ik zou hopen, dat wij hem door dit middel zouden kunnen overwinnen; maar, Peternelle, staat er niet een groot kruis in de kamer, waar hij alle nachten slaapt? Het is te zeggen, indien hij slaapt. Neen, neen, het beste is, van Wildenborg te vertrekken, vooraleer de noodlottige dag verschijne. Indien onze ongelukkige meester moet ... moet sterven, wij, zwakke schepsels, kunnen het toch niet beletten; en ik gevoel mij niet den minsten lust om hem naar de andere wereld te vergezellen. Willen wij heden nog onzen dienst opzeggen, Peternelle?"
"Foei, welk afschuwelijk voornemen is dit!" sprak de oude vrouw met verontwaardiging. "Wij, die, om zoo te zeggen, van kindsbeen af het brood der Reimonds hebben gegeten, wij zouden onzen ongelukkigen meester gaan verlaten, nu een droeve dood hem bedreigt? Nimmer, Jakob; wat er ook geschiede, ik verlaat hem niet zoolang hij leeft."
"Zijt gij dan niet vervaard, Peternelle? Vreest gij niet, dat de zwarte man ons beiden...."
"Ik ben vervaard en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.