"zij nooit zouden
toelaten, dat eenige vreemde oorlogsvloot door de Sont of Belt in de
Oostzee zou komen." Dit verbond was echter niet lang van duur; nog in
't zelfde jaar viel Karel Gustaaf in Seeland en sloeg het beleg voor
Kopenhagen. Onze Staten, die wel wisten hoe schadelijk het voor ons
zou zijn, indien de Zweden meester werden in 't Noorden, besloten den
admiraal van Wassenaar met een vloot naar Kopenhagen te zenden. De
wakkere Kortenaar, zijn raadsman, dien wij reeds als kapitein op het
schip van Tromp [7] ontmoet hebben, was kapitein van het
admiraalsschip, terwijl de Vice-admiraals De With en Floriszoon onder
Wassenaar het bevel voerden.
Keeren wij thans naar de woonkamer van Pieter Dirksz terug. Zijn
broeder Klaas, de zeeman met zijn gebruind gelaat, zijn heldere oogen
die goedhartig uit de beenige kassen zien, zijn reeds hier en daar grijs
geworden bruin, krullend haar, de baard en snorren om wang en kin, de
groote, breede handen, die wel aan een mulat schijnen te behooren,
doen terstond in hem den man herkennen, die lang aan weer en wind is
blootgesteld geweest. Ook aan zijn spreken merkt men dadelijk den
zeeman op, daar hij tal van spreekwoorden in den mond heeft, van
welke de meeste hun oorsprong aan het zeeleven te danken hebben:
vele daarvan echter zijn spreuken uit vader Cats.
"Goê morgen!" begint hij, toen hij zonder eenige de minste
komplimenten binnentreedt. "Hoe maak je 't, Pieter? En hoe varen je
kinderen? Wel seldrement! is dat zoeken. Ik wist niet meer, waar ik
mijn boeg moest wenden, en ik dacht, dat ik mijn bakzeil al moest in
halen. Maar 't is met jou ook al, zooals vader Cats zegt: kunst baart
gunst."
"Wij zijn allen gezond, Klaas," antwoordt Pieter. "En 't schijnt, dat jij
ook niet onder dokters handen bent."
"Eilacy! Geen beter banket, dan gezond en vet, zegt Cats. Met mij is 't:
een blij gemoed en matig goed is wonder zoet. Maar vertel mij eens,
hoe 't je zoo voor den wind is gegaan; want je bent me een groote
mijnheer geworden. 'k Wist niet of ik wel zou bijdraaien, toen ik daar
voor zoo'n mooien winkel stond."
Pieter Dirksz verhaalt zijn broeder, wat er met hem in die twee jaren is
voorgevallen.
"Nu," hervat deze. "Onder 't zeil is 't goed roeien. Wanneer je zulke
bescherming hebt, is 't geen wonder ook. Als je door zulk groot volk
gepraaid wordt, heb je maar op sleeptouw mee te varen. En nou zal ik
je eens vertellen, wat er al met mij in die twee jaren gebeurd is."
"Dat is goed, Klaas," herneemt Pieter Dirksz. "Maar zou je eerst niet
wat gebruiken?"
"Als je er dan op staat, Pieter, geef me dan een oorlam. Je weet wel wat
ik meen, een goed glas brandewijn. Maar een ferm glas, hoor; want
zoo'n kleintje is maar mondtergen."
"En nu," hervat oom Klaas, nu hij van 't noodige voorzien is en zijn
kort eindje pijp heeft aangestoken, "nu het zeil in top, en er op
ingevaren. Je weet, dat ik aan boord van den vice-admiraal De With,
zaliger gedachtenis, als stuurman geplaatst was. 't Was een dekselsch
mooie vloot, mooier dan ooit onze havens verlaten heeft. Onze tocht
was echter niet zeer voorspoedig; want eerst den 3den November
kwamen wij in de nabijheid der Sont. Toen ging 't er op los. Wij
moesten door twee vuren heen en tegen het vuur in. Aan onze
linkerhand hadden wij het kasteel Helsingborg, aan onze rechter het
slot Kronenburg, door de Zweden op de Denen veroverd, en vlak voor
ons de Zweedsche vloot onder Graaf Karel August Wrangel."
"Is die niet vroeger een jaar in ons land geweest, om zich met de
zeewezen bekend te maken?"
"Wel mogelijk. Je wordt meest gebeten door je eigen honden.
Intusschen--onze De With, die de voorhoede kommandeerde, dacht:
goede moed is het halve teergeld! Met zijn "Brederode", het schip,
waarop Tromp zoo menige zege op den vijand bevocht, stort hij zich
als een leeuw door de regenbui van kogels heen, die ons van drie
kanten te gemoet worden gezonden. Ik sta aan het roer zoo bedaard als
ik hier zit, terwijl de blauwe boonen mij om de ooren fluiten."
"Hé, oom!" roept Pieter uit. "En werdt u niet bang?"
"Bang, Pieter! Ik bang? Kom, smidskinderen zijn wel vonken gewoon,
dacht ik, en als er geen kogel bij is waar je naam op staat, zal je er wel
goed door komen. En zoo stuur ik recht door de voorhoede heen tot
vlak bij den vijandelijken admiraal.--"Bijdraaien!" roept De With, en
op het oogenblik dat ik het schip van Wrangel praai, "pang, pang,
pang!" daar krijgt hij de volle laag. Hij keek, alsof hij het te Keulen had
hooren donderen, die Zweed; het kwam hem ook zoo onverwachts op
het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.