versieringswijzen van de oude drachten zijn overgebleven, maar in heel andere stoffen, heel andere (meestal effen) kleuren zijn uitgevoerd, een en ander vervormd door den invloed van modedrachten van bijna een generatie terug. Dit "halve" nationale kleed heeft dus in ieder geval een bijzonder cachet, maar zij is de bij uitstek smakelooze, boersche en onbeschaafde en is de ergste vijand van de volledige nationale dracht geworden, omdat ze zoo voor ieder in het oog vallend dualistisch verkeerd, daardoor zoo leelijk en daarom zoo belachelijk is.
En in het overige deel van Nederland zijn zelfs alle sporen van de ouderwetsche dracht verloren gegaan. Dit is vooral zoo in de groote steden en centra van industrie, en dan voornamelijk onder de bevolking die van deze industrie leeft. De boeren hebben in die streken soms nog hun eigen dracht--geheel of gedeeltelijk--behouden.
Een merkwaardig voorbeeld van dien verderfelijken invloed van de industrie op onze nationale kleederdrachten ziet men in Vlissingen, dat geheel gemoderniseerd is, terwijl op het overige gedeelte van het onvolprezen schoone Walcheren, tot zelfs onder de poorten van Vlissingen zelf, de inheemsche dracht in zoo bijzondere eer wordt gehouden.
Zoo men de streken waar de nationale kleedij veel, minder of in 't geheel niet meer gedragen wordt, op de kaart van Nederland aanteekent, dan zal het opvallen, hoe de volledige kleedij alléén nog maar voorkomt in twee scherp afgescheiden centra (zie bl. 1).
Het eene omvat Zeeland, en dan nog hoofdzakelijk alleen de eilanden Walcheren en Zuid-Beveland, en een deel van Staats-Vlaanderen.
Het andere strekt zich uit langs de kust van de Zuiderzee, van Staphorst (in Overijsel) in het Noorden, tot Huizen (in Noord-Holland) in het Zuiden. De eilanden Urk, Marken en Volendam (dat zoo goed als een eiland op het land is) moet men ook tot dat centrum rekenen.
Buiten deze twee zich zeer duidelijk afteekenende streken, wordt het nationale costuum in Nederland nergens meer compleet gedragen. In alle andere streken komt het gedeeltelijk voor, zelfs in de dorpen langs de Noordzee, waar voor Scheveningen, wat de vrouwenkleeding betreft, een soort uitzondering gemaakt zou kunnen worden.
De streken, waar de nationale dracht gedeeltelijk voorkomt, strekken zich om deze centra uit, ook in de groote steden zijn de drachten zoo goed als geheel verdwenen, zoo men tenminste niet de zeer enkele oudere vrouw die nog alleen een eenvoudige muts (de gewone Hollandsche hulle) draagt, of enkele weezen-costumes mee wil rekenen.
In het algemeen kan men echter zeggen dat dit gedeeltelijk costume in het grootste (westelijke) deel van de Provincie Friesland nog gedragen wordt, op enkele van de Noordzee eilanden, in Noord-Holland (in hoofdzaak West-Friesland), op het platteland in Zuid-Holland en Utrecht, de noordelijke Zeeuwsche eilanden, langs der Gelderschen IJsel in den achterhoek van Gelderland, in het land tusschen Maas en Waal en in het noordelijk en westelijk deel van Noord-Brabant. In Groningen, een groot deel van Drenthe en Overijsel, in zuid-oostelijk Noord-Brabant en in Limburg is echter de dracht geheel verdwenen, bijna ieder spoor is er van uitgewischt.
De overgangs-periode van heele op gedeeltelijke dracht, die het geslacht dat thans (1916) ongeveer vijftig jaar is, heeft meegemaakt, wordt door de jeugd uit dezen tijd (1916) overgeslagen. Zelfs in centra waar de drachten om veel redenen nog in zeer groote eere zijn, beginnen enkele jongeren direct met algeheelen afstand van het nationale costume te doen en kleeden zich, niet alleen "op zijn stadsch" maar zelfs naar de laatste buitenlandsche mode, nu deze nieuwere vormen en opvattingen zooveel spoediger tot de landelijke bevolking doordringen dan dit een geslacht geleden gebeurde.
En, waar deze volledige verandering van costumeering, zoo zonder overgangsproces, plaats grijpt, is het begrijpelijk dat voor de nationale drachten het grootste gevaar dreigt om in betrekkelijk zeer korten tijd volkomen te verdwijnen.
C. OVER DEN INVLOED VAN DEN GODSDIENST, RAS, RANG, STAND EN BEROEP OP DE NEDERLANDSCHE NATIONALE KLEEDERDRACHTEN.
De invloed van den godsdienst op de nationale drachten is een zeer bijzondere. Niet alleen dat de vorm van het costume ook zelfs naar den godsdienst verschillend wordt, zooals dit zeer sterk is op Zuid-Beveland, maar het blijkt dat de godsdienst ook van invloed is op het behoud onzer nationale drachten. Over het algemeen heb ik opgemerkt dat in meer orthodoxe streken--zoowel protestantsche als roomsch-katholieke--de drachten langer bewaard blijven dan in minder godsdienstige, zoodat dus de godsdienstige factor als eene ten goede voor de drachten moet worden aangemerkt.
De invloed van het Ras laat zich ook in den vorm van de costumes nawijzen zooals ik dat reeds hier en daar in dezen text doe. Hierover hebben ook Dr. Jos. Schrijnen, in zijn hoogst belangrijk boek over "Nederlandsche volkskunde", Prof. J. H. Gallee in zijn werk over "Het boerenhuis in Nederland en zijn bewoners", en Prof. L. Bolk in zijn verhandeling over "De bevolking van Nederland in haar anthropologische samenstelling", hun zienswijzen en de resultaten van hun studi?n neergelegd.
De rang en stand in de maatschappij heeft in zooverre
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.