voorhoofd te wisschen, zonder een liefhebbend gelaat om zich vol medelijden tot hem voorover te buigen, wanneer de bange doodsstrijd kwam. En zoo zou zij hem zien, als zij in den vroolijken morgen naar buiten keek. En o! zou zij een traan op zijn arm lijk laten vallen? Zou zij een zucht slaken, als zij zulk een jong leven zoo ruw verwoest en zoo ontijdig afgesneden zag?
Daar ging het raam open, de schrille stem van eene dienstmeid ontheiligde de plechtige stilte en een stortbad van ijskoud water doorweekte den martelaar, die daar achterover op den grond lag.
Onze half gesmoorde held sprong op met een kreet, die hem verlichtte. Toen kwam er een gesuis in de lucht als van een slingersteen, vermengd met het mompelen van een vloek, waarop een geluid volgde als van rinkelend glas en van voetstappen, die over den muur klommen en in de duisternis wegstierven.
Niet lang daarna, toen Tom ontkleed, bij een eindje vetkaars, zijn doorweekt pak stond te bekijken, werd Sid wakker.
Indien het denkbeeld om te klikken een oogenblik in zijne ziel opkwam, werd hij daarvan door een onheilspellende uitdrukking op Toms gelaat teruggehouden.
Deze laatste stapte in bed zonder zijn gewoon avondgebed op te zeggen, en Sid maakte in stilte proces-verbaal op van dat verzuim.
HOOFDSTUK IV.
De zon ging op over een rustende wereld en wierp hare weldadige stralen over het vreedzame stedeke St. Petersburg. 's Zondags na het ontbijt was tante Polly gewoon huiselijke godsdienstoefening te houden. Deze begon met een gebed, bestaande uit een reeks bijbelplaatsen, bedekt met een dunne laag woorden van eigen vinding, en eindigde met een van grimmigheid overvloeiend hoofdstuk uit de Moza?sche wetgeving.
Na afloop daarvan omgordde Tom, om zoo te spreken, zich de lendenen en ging aan het werk om zijne teksten in het hoofd te krijgen. Sid had zijne les dagen vooruit geleerd, maar Tom moest al zijn krachten inspannen om vijf verzen te onthouden ofschoon hij een gedeelte van de Bergrede gekozen had, daar hij geene teksten kon vinden die korter waren.
Een half uur had Tom een vaag begrip van het geheel, maar meer niet, want zijn geest zwierf over het gansche veld der menschelijke gedachten en zijne handen hielden zich tot afleiding met allerlei vermakelijke kunstjes bezig.
Marie nam het boek om de les te overhooren en hij trachtte den weg door den zwaren mist te vinden.
"Zalig zijn de ar-r.... ar...."
"Armen."
"Ja- de ar-remen; zalig zijn de ar-remen."
"Van geest."
"Van geest. Zalig zijn de armen van geest, want zij... zij..."
"Want hunner..."
"Want hunner. Zalig zijn de armen van geest want hunner... is het koninkrijk der hemelen! Zalig zijn zij die treuren, want zij...."
"Zij...?"
"Zul..."
"Want zij zul..."
"Z-u-l-l-e-n. Want zij zul... O, ik weet niet wat zij zullen!"
"Zullen..."
"O ja, zullen--zij zullen--zij zullen treuren; zalig zijn zij--die treuren, want zij zullen... Wat zullen zij? Waarom zeg je het mij niet, Marie? Het is gemeen om me zoo te plagen!"
"Tom, arme jongen, ik plaag je niet. Ik zou het niet over mijn hart kunnen krijgen. Probeer het nog eens. Geef den moed niet op; je zult het wel leeren,--en als je het doet, krijg je iets moois van mij. Zoo; nu is het goed, mijn jongen."
"Ik zal het doen, maar zeg mij dan eerst wat het is, Marie."
"Neen, Tom. Je weet als ik zeg dat het mooi is, dan is het mooi."
"Op je woord van eer Marie. Goed, dan zal ik het er wel zien in te pompen."
Hij ging aan het werk, en door nieuwsgierigheid en het vooruitzicht van eene belooning geprikkeld, stampte hij de teksten in zijn geheugen en eindigde met een schitterende overwinning te behalen. Marie gaf hem een splinternieuw mes van twaalf en een halven cent, en Tom was boven de wolken van vreugde. Het is waar, het mes sneed eigenlijk niet, maar het was van echt staal en dat was al iets buitengewoons. Hij maakte dadelijk een plan om het buffet door snijwerk te verfraaien en wilde juist zijne krachten op de etenskast beproeven, toen hij geroepen werd om zich voor de zondagsschool te kleeden.
Marie gaf hem een tinnen kom met water en een stuk zeep, welke voorwerpen hij buiten de deur op een bank zette. Toen maakte hij de zeep nat en legde die naast de kom; stroopte zijne mouwen op, stortte het water zachtjes op den grond uit, trad daarop de keuken binnen en begon ijverig zijn gezicht met een handdoek die achter de deur hing, af te drogen. Doch Marie nam den handdoek weg en zeide:
"Schaam je je niet, Tom? Wees toch niet zoo stout. Water zal je geen kwaad doen."
Tom was een weinig uit het veld geslagen. De kom werd weder gevuld, de knaap bedacht zich een oogenblikje, slaakte een diepen zucht en begon. Toen hij nu de keuken weder binnentrad en met toegeknepen oogen naar den handdoek rondtaste, droop er een eervol getuigschrift van zeepsop en water over
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.