De Koran | Page 9

Not Available
overige der wereld afgescheiden en bijna in den toestand van wilden was, konden de wetenschappen en kunsten der andere staten, die in beschaving meer vooruit waren, zich alleen met moeite en door middel der handelsbetrekkingen met het Romeinsche Keizerrijk en Perzi? verspreiden, welke betrekkingen zeer beperkt waren, even als dit het geval was met de voortbrengselen, welke dat volk kon aanbieden en met de behoeften die het had te voldoen.
De oude schriften der Himyarieden (van Yemen) waren bijkans verloren gegaan; die der Hebreeuwen en der Syri?rs gingen alleen de Isra?lietische Christelijke Arabieren aan, en datgene wat bekend is onder den naam van Dejzm, en in Mekka weinig tijds voor Mahomets geboorte werd ingevoerd, was alleen aan een klein getal bekend. De Arabieren der woestijn kenden derhalve geene andere bezigheid dan den oorlog, geene andere geschiedenis dan die van hunne geslachtsrekening. Zij bekreunden zich dan ook om niets dan om hunne kudden schapen en kameelen; zij beoefenden geene andere kunsten dan de dichtkunst en hunne taal, die buigbaar, bovenal zeer rijk en, naar men zou zeggen, sedert hare geboorte aan zeer vaste regels gebonden was. Ten tijde van Mahomet bestonden de hartstochten, zeden en gebruiken der Arabieren in dobbelspelen, het dikwijls onmatig gebruik van wijn, de veelwijverij, welke overigens aan alle volken van het Semitische ras gemeen was, het sluiten van huwelijken, die elders voor bloedschande werden gehouden; in liefdesavonturen en persoonlijke wraakoefeningen, die dikwijls in hardnekkige oorlogen tusschen geheele stammen ontaardden; het gebruik om de meisjes levend te begraven, ten einde zich zoo van vele monden te ontdoen, die in tijden van schaarschte overbodig zouden zijn; het stelen en rooven, dat dikwijls met gastvrijheid en edelmoedige vormen gepaard was. Op dat tijdstip werd de aldus gevestigde Arabische maatschappij door niets ter wereld tot eenige daad naar buitengedreven. In zulke oogenblikken van kalmte heeft de maatschappij meer tijdruimte om in eigen boezem te zien. Zoowel het Joden- als het Christendom maakten weinig proselieten, maar beiden traden vrijelijk op en predikten, juist onder begunstiging van de godsdienstige onverschilligheid of den twijfel, die meer verbreid was dan men wel denkt. Juist uit die innerlijke werking eener heidensche maatschappij heeft het voorgevoel kunnen ontstaan van eene op handen zijnde hervorming, welke door eenige schrijvers ten tijde van Mahomet werd aangeduid, maar welke ons toeschijnt, noch aan dat tijdstip eigen, noch genoegzaam betoogd te zijn. Mahomet was niet de eenige die zich door den beklagenswaardigen, zedelijken toestand der Arabieren getroffen voelde, maar hij was de eenige, die de vastberadenheid bezat en vooral de roeping gevoelde, daarin verandering te brengen. Indien men op de overlevering afgaat, die uit zijn eigen verhaal is geput, dan openbaarde zich dat besluit in hem als een plaatselijke lichtstraal. Mahomet, die ernstig van aard was en van nature tot peinzen overhelde, dwaalde dikwijls in de ravijnen rond die nabij Mekka lagen, en werd toen ongetwijfeld reeds door het denkbeeld beheerscht, dat God uit het binnenste eens bergs tot hem zou spreken, even als tot Mozes, over wien hij op zijne reize naar Syri?, of in zijne gesprekken met de Joden en de Christenen, of wel met een' Arabier--Waraka, zoon van Nowval, een neef van Khadidja--een man die, gelijk wij boven zeiden, in de schrift bedreven was [9], had hooren spreken. Tot dien tijd kon hij ter goeder trouw wezen.
Hij had de gewoonte de maand ramadhan op den berg Hira, nabij Mekka, in afzondering door te brengen. Op zekeren nacht (in December 610 of Januari 611), zond Khadidja, toen zij hem niet meer naast zich vond, bedienden uit om hem op te zoeken. Ondertusschen kwam Mahomet terug en verhaalde haar het volgende: "Ik lag in diepen slaap, toen een engel mij in droom verscheen. Hij hield een stuk zijden stof in zijne handen dat met schriftkarakters bedekt was; hij bood het mij aan met de woorden: 'Lees!'--Wat zal ik lezen? vroeg ik. Hij omwikkelde mij toen met die stof en herhaalde zijn gezegde 'Lees!' Ik herhaalde mijne vraag; Wat zal ik lezen? Hij antwoordde: 'Lees! In den naam van den God die alle dingen heeft geschapen, lees; bij den naam van uwen Heer, die edelmoedig is; Hij is het die het schrift onderwezen heeft. Hij heeft den mensch geleerd wat deze niet wist' [10]. Ik sprak die woorden na den engel uit en hij verwijderde zich. Ik ontwaakte en ging uit om naar de berghelling te gaan. Daar hoorde ik boven mijn hoofd eene stemme die sprak: 'O Mahomet! gij zijt de gezant van God en ik ben Gabri?l.' Ik sloeg de oogen op en bemerkte den engel; ik bleef onbewegelijk staan, met den blik op hem gevestigd, tot hij verdween."
Khadidja was door dat verhaal getroffen, en deelde het aan Waraka mede, van wien wij boven hebben gesproken. Sedert dien tijd ontving Mahomet, die naar Mekka terug was gekeerd, gedurig goddelijke openbaringen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 441
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.