De Kerels van Vlaanderen | Page 3

Hendrik Conscience
het gevoel dat gij van mij
eischt, mher Disdir, is iets dat zich niet laat gebieden, gij weet het wel.
Is uwe smart ongeveinsd, dan heb ik waarlijk medelijden met u. Meer
kan ik u niet geven."
Als geheel ontmoedigd, liet de ridder het hoofd op de borst vallen en
stapte eenige oogenblikken zwijgend voort.
Eene rilling doorliep welhaast zijne leden, en hij sprak tot de maagd op
zoeteren, doch niet min ontstelden toon:
"Dakerlia, gedurende deze vier eindelooze weken uwer afwezigheid
heb ik aan niets gedacht dan aan u alleen; mijne ziel is vervuld
gebleven met uw beeld; nacht en dag hebt gij voor mijne oogen

gewaard. Ik heb gedwaald als een verloren geest, u zoekende in de
straten, in de bosschen, in de woestijnen; en overal klonk mij in de
ooren het onverbiddelijke "neen, neen!" dat gij mij, als een gloeiend
ijzer, op het bloedend hart hebt gedrukt. Dakerlia, uw vader stemt toe in
ons huwelijk. Verwerp mij niet voor eeuwig. O, laat mij hopen!
Bedrieg mij, maar laat mij hopen!"
"Bedriegen kan ik niet; bedriegen wil ik niet", zuchtte de maagd, droef
en ongeduldig.
"Niets voor mij dan afkeer en misprijzen!" huilde Disdir op
versmachten toon. "Zelfs geene genegenheid genoeg om mij uit
medelijden te bedriegen! Welaan, het zij dan zoo! Liefde of verachting,
mijne vrouw zult gij worden, Dakerlia!"
"Ik uwe vrouw?" kreet de maagd met verontwaardiging. "Welk ridder,
welk vrijgeboren man zou eene vrouw door geweld tot een huwelijk
zonder genegenheid willen dwingen?"
"Eene liefde als de mijne is blind en kent geene wetten. Wat mij
verhindert, wat mij in den weg staat zal ik verbrijzelen!"
"En ik zal mijnen vader zeggen wat schaamtelooze taal gij tot zijn kind
durft voeren."
"Hij zelf schonk mij uwe hand."
"Gij weet wel, heer, dat dit onwaar is. Mijn vader laat mij de vrije keus.
Hij heeft niet verzuimd het u uitdrukkelijk te zeggen. Daarbij, ik
herhaal het u, ik ben veel te jong om aan zulk iets te denken."
Hij schouwde haar diep in de oogen en vroeg met ontstelde stemme:
"Dakerlia,--o, folterend vermoeden!--Dakerlia, gij bedriegt mij. Ware
uw hart vrij, gij zoudt niet zoo onmeedoogend voor mij zijn. Durf
zeggen dat gij niet reeds uwe keus hebt gedaan!"
Een hevige schaamteblos kleurde het voorhoofd der maagd. Zij voelde

zich gekwetst, aanzag Disdir met fieren blik en antwoordde:
"Wat geeft u de stoutheid om dus beschuldigend mij te ondervragen?
Zijt gij een eerlijk ridder en een Kerel? Waarom vergeet gij dan dat ik
eene vrouw ben en recht heb op uwen eerbied?"
"Nu, durf spreken!"
"Verwijder u, verlaat mij!" gebood de jonkvrouw op ontzagwekkenden
toon.
"Ja, ik zal mij verwijderen!" gromde Disdir, uitzinnig van spijt. "Ik
weet wel wie het is die mij belet in uw hart de minste plaats te vinden,
omdat hij het geheel vervult. Robrecht Snelhoge, niet waar? Hij is een
Erembald, hij is machtig, rijk als een vorst; en de hoop dat gij nevens
hem zult schitteren...."
"Onbeschaamde, gij verzaakt zelfs mijne achting!" onderbrak de maagd
met gramschap. "Ga uwen weg; ik verbied u mij nog ooit het woord toe
te sturen!"
"Ach, vergiffenis, medelijden!" smeekte Disdir, die beefde onder den
vertoornden blik der maagd. "Laat mij eene vonk, eenen schemer
slechts van hoop!"
"Mijnen vader zal ik verzoeken u mijn verbod te doen eerbiedigen; en
wij zullen zien of gij den ouden krijgsman zult durven trotsen en zijn
kind blijven hoonen."
"Doemenis, doemenis!" kreet Disdir, van vertwijfeling de vuisten
wringende. "Gij veroordeelt mij tot eeuwige wanhoop?... Ah, neen,
neen, mijne vrouw zult gij worden, Dakerlia!"
En onder het uiten dezer woorden keerde hij zich om en liep met hevige
gebaren terug in de straat.
De jonkvrouw hield vol ontroering den blik nederwaarts en stapte in
gepeinzen voort. Het was haar bang om het hart en zij schudde soms

het hoofd in pijnlijken twijfel. Niet omdat de laatste woorden van mher
Vos haar verschrikten; want zij kende hem als een grootspreker wiens
overdrevene woorden en wiens bedreigingen weinig te vreezen waren;
maar hij had haar iets gezegd dat haar als eene angstwekkende
veropenbaring had getroffen.
Robrecht Snelhoge!--Disdir had deze beschuldiging ongetwijfeld op
een ijdel vermoeden gegrond; de schijn had hem bedrogen?
Als gebuurkind en vriendinne was Dakerlia, om zoo te zeggen, met
Robrechts zuster opgevoed geworden. Van hare eerste stappen in het
leven had zij Robrecht aan hare zijde gezien, en zij was allengs gewoon
geworden hem als eenen broeder te beschouwen. Ofschoon eenige
jaren ouder dan zij, had hij gedurende hare kindsheid wel dikwijls hare
spelen gedeeld. Later was hij ernstiger geworden; maar hij was toch
zoo goed en zoo minzaam voor haar gebleven dat zij dan met
dankbaarheid aan hem en aan hare kinderjaren kon denken. Ach, was
het iets meer dan broederlijke genegenheid, dit diep en innig gevoel dat
hen alle drie reeds
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 215
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.