nog al onder de vlijtigste behoord te hebben; maar toch, wanneer mijn vader of moeder mij de eer aandeed van aan mijn ooms en tantes te vertellen dat ik altijd blij was als de vacantie uit was, kwam mijn gansche gemoed tegen dat edel denkbeeld (dat mij ondertusschen vrij dweepachtig voorkwam) op, en ik heb jaren noodig gehad om zekere angstige schuwheid voor mijn respectieve meesters te leeren overwinnen. Ook zijn er, in weerwil van de verbeterde leerwijze, nog altijd onder, die een kind, al is het niet van de bloohartigste, als electriseeren.
Ja, lieve vrienden! laten wij deze bladzijde voor alle vliegeroplaters en soldaatjespelers verbergen en verstoppen; maar laten wij het bekennen: daar zijn Kinderrampen! Klein en nietig, van onze verwaande hoogte beschouwd, maar gewichtig en groot, in de kleine evenredigheden van de kinderwereld. Rampen, die benauwen, kwellen en schokken, en die niet zelden een grooten en hevigen invloed hebben op de vorming van het karakter.
De eerste en grootste hebben wij al gehad. Het is, met verlof van Pestalozzi en Prinsen, de school. Dat is een kanker; een dagelijks weerkeerend verdriet. Een man met schuldeischers geplaagd ondervindt iets van het leed van een kind met meesters aangehaald. Nu, onze goede H?lty zelf kan niet nalaten aan 't eind van zijn versje daarmede te dreigen. Daarom wilde ik u verzoeken: heb deernis met het lot uwer telgen. Ontziet als iets heiligs het levensgenot uwer kinderen. Zij moeten allen schoolgaan; dat is een natuurwet, zoo zeker als die volgens welke zij allen inge?nt, wij allen sterven moeten; maar even gelijk wij, naar den gewonen loop der dingen, niet sterven moeten op ons achttiende jaar, wilde ik ook niet dat hun de school overviel v����r hun achtste, 't Is wel aardig, en wij hebben het aan de veranderde uitspraak van de namen der medeklinkers te danken, dat zij op hun vijfde jaar met kleinen Piet zeggen kunnen: "Nu kan ik al le-zen"; maar ik weet niet of kleine Piet op zijn tiende jaar, in massa, zoo veel meer geprofiteerd zal hebben dan een ander, die op zijn zevende of achtste begonnen is "met de spa" te werken. Ik geef dit alleen in bedenking aan alle kinderminnende harten, en waag het niet, met zoo weinig ondervinding als Hildebrand (de baardelooze Hildebrand, zullen de recensenten zeggen) in zoo weinig jaren heeft kunnen opdoen, mijne meening te staven.
Om het onderwerp eene wending te geven, en van een andere ramp uit het tranendal der kinderen te spreken, noem ik het wisselen der tanden. Waarlijk, lieve dame, die de wereld zoo trouweloos en de mannen zoo wuft vindt! la perte des illusions kan op uwe jaren nauwelijks zoo zwaar wegen als la perte des dents op de hunne. Herinnert ge 't u nog wel? Gij voelde--neen, gij voelde toch niet;--ja, helaas, gij voelde maar al te zeker--dat gij een dubbelen tand hadt. En de voorste zat zoo vast als een muur. Zes dagen lang verborgt gij uw leed; somtijds vergat gij het; maar zesmaal daags, midden onder uw spel, bij het genot van de lekkerste krakeling, onder 't bewerken van de zoetste ulevel--daar stond weer eensklaps voor uw oog, die akelige, allerakeligste dubbelheid!--Uw eenige troost was, dat de voorman vanzelf wel wat losser zou worden. Inderdaad, natuur en rede geven deze hoop aan de hand. De ondervinding leert het echter meestal anders. Op den zevenden dag; het was een zondag; uw kleine theegoedje stond klaar op uw kleine tafeltje; en uwe stoeltjes stonden er bij klaar met twee poppen: de nieuwste voor u, en de oudste voor uw nichtje Keetje, die bij u te spelen kwam; en 's avonds zoudt ge een tulbandje bakken van gestampte beschuit en melk; en een boterham met aardbeien zou alles bekronen. Met een grooten schreeuw gaaft gij uwe vreugde over het laatste artikel te ennen. "Laat ik je mond reis effen zien," zei mama; "wat? een dubbele tand?" en weg was uw vreugd! Gij droopt af alsof gij op een zware misdaad betrapt waart; waarschijnlijk zoudt gij onder uwe kwelling nestig en kribbig zijn tegen Keetje, het tulbandje zou geene bekoorlijkheden voor u hebben, de aardbeien geen smaak; en ge zoudt naar bed gaan en droomen van den tandmeester! Vergeefs beproefdet gij achtereenvolgens alle huismiddelen: wiggelen met den vinger, bijten op een harde korst, die gij evenwel om eventueele pijn te vermijden, in een gansch anderen hoek van uw mond inbracht; aanleggen van een draad garen, waaraan ge toch niet durfdet trekken. De tandmeester moest komen. Hij kwam, niet waar? de ijselijke man! Hij had voor u de verschrikkingen eens scherprechters. Hij veinsde maar effen naar uw tand te voelen; hij trok er hem verraderlijk uit. Ondertusschen was deze slinksche streek voor u een weldaad, die voor alle volgende keeren verkeken was.--Spreek mij niet van groote-menschen-jammeren! Zij halen niet bij deze. Geen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.