Camera Obscura | Page 9

Nicolaas Beets
blond of bruin kinderhaar is
opgekomen. Neen, neen! de school is zoo goed als zij zijn kan. De
school wordt, naar de nieuwste verordeningen, zoo aangenaam en
dragelijk mogelijk gemaakt. Maar hare genoegens zijn ten hoogste
negatief. De school blijft altijd iets van het gevangenisachtige, en de
meester, met en benevens al de ondermeesters iets van het
vogelverschrikkende behouden. Dat gezegde van Van Alphen:
Mijn leeren is spelen
wil er bij niet één kind in, zelfs niet bij de vlijtigste. Ik verbeeld mij
nog al onder de vlijtigste behoord te hebben; maar toch, wanneer mijn
vader of moeder mij de eer aandeed van aan mijn ooms en tantes te
vertellen dat ik altijd blij was als de vacantie uit was, kwam mijn
gansche gemoed tegen dat edel denkbeeld (dat mij ondertusschen vrij
dweepachtig voorkwam) op, en ik heb jaren noodig gehad om zekere
angstige schuwheid voor mijn respectieve meesters te leeren
overwinnen. Ook zijn er, in weerwil van de verbeterde leerwijze, nog
altijd onder, die een kind, al is het niet van de bloohartigste, als
electriseeren.
Ja, lieve vrienden! laten wij deze bladzijde voor alle vliegeroplaters en
soldaatjespelers verbergen en verstoppen; maar laten wij het bekennen:
daar zijn Kinderrampen! Klein en nietig, van onze verwaande hoogte

beschouwd, maar gewichtig en groot, in de kleine evenredigheden van
de kinderwereld. Rampen, die benauwen, kwellen en schokken, en die
niet zelden een grooten en hevigen invloed hebben op de vorming van
het karakter.
De eerste en grootste hebben wij al gehad. Het is, met verlof van
Pestalozzi en Prinsen, de school. Dat is een kanker; een dagelijks
weerkeerend verdriet. Een man met schuldeischers geplaagd ondervindt
iets van het leed van een kind met meesters aangehaald. Nu, onze
goede Hölty zelf kan niet nalaten aan 't eind van zijn versje daarmede te
dreigen. Daarom wilde ik u verzoeken: heb deernis met het lot uwer
telgen. Ontziet als iets heiligs het levensgenot uwer kinderen. Zij
moeten allen schoolgaan; dat is een natuurwet, zoo zeker als die
volgens welke zij allen ingeënt, wij allen sterven moeten; maar even
gelijk wij, naar den gewonen loop der dingen, niet sterven moeten op
ons achttiende jaar, wilde ik ook niet dat hun de school overviel vóór
hun achtste, 't Is wel aardig, en wij hebben het aan de veranderde
uitspraak van de namen der medeklinkers te danken, dat zij op hun
vijfde jaar met kleinen Piet zeggen kunnen: "Nu kan ik al le-zen"; maar
ik weet niet of kleine Piet op zijn tiende jaar, in massa, zoo veel meer
geprofiteerd zal hebben dan een ander, die op zijn zevende of achtste
begonnen is "met de spa" te werken. Ik geef dit alleen in bedenking aan
alle kinderminnende harten, en waag het niet, met zoo weinig
ondervinding als Hildebrand (de baardelooze Hildebrand, zullen de
recensenten zeggen) in zoo weinig jaren heeft kunnen opdoen, mijne
meening te staven.

Om het onderwerp eene wending te geven, en van een andere ramp uit
het tranendal der kinderen te spreken, noem ik het wisselen der tanden.
Waarlijk, lieve dame, die de wereld zoo trouweloos en de mannen zoo
wuft vindt! la perte des illusions kan op uwe jaren nauwelijks zoo
zwaar wegen als la perte des dents op de hunne. Herinnert ge 't u nog
wel? Gij voelde--neen, gij voelde toch niet;--ja, helaas, gij voelde maar
al te zeker--dat gij een dubbelen tand hadt. En de voorste zat zoo vast
als een muur. Zes dagen lang verborgt gij uw leed; somtijds vergat gij
het; maar zesmaal daags, midden onder uw spel, bij het genot van de

lekkerste krakeling, onder 't bewerken van de zoetste ulevel--daar stond
weer eensklaps voor uw oog, die akelige, allerakeligste
dubbelheid!--Uw eenige troost was, dat de voorman vanzelf wel wat
losser zou worden. Inderdaad, natuur en rede geven deze hoop aan de
hand. De ondervinding leert het echter meestal anders. Op den
zevenden dag; het was een zondag; uw kleine theegoedje stond klaar op
uw kleine tafeltje; en uwe stoeltjes stonden er bij klaar met twee
poppen: de nieuwste voor u, en de oudste voor uw nichtje Keetje, die
bij u te spelen kwam; en 's avonds zoudt ge een tulbandje bakken van
gestampte beschuit en melk; en een boterham met aardbeien zou alles
bekronen. Met een grooten schreeuw gaaft gij uwe vreugde over het
laatste artikel te ennen. "Laat ik je mond reis effen zien," zei mama;
"wat? een dubbele tand?" en weg was uw vreugd! Gij droopt af alsof
gij op een zware misdaad betrapt waart; waarschijnlijk zoudt gij onder
uwe kwelling nestig en kribbig zijn tegen Keetje, het tulbandje zou
geene bekoorlijkheden voor u hebben, de aardbeien geen smaak; en ge
zoudt naar bed gaan en droomen van den tandmeester! Vergeefs
beproefdet gij achtereenvolgens alle huismiddelen: wiggelen met den
vinger, bijten op een harde korst, die gij evenwel
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 205
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.