Broeder en Zuster | Page 5

Cyriel Buysse
zijn ontloken. Het zijn de lilakleurige asters met hunne gele hartjes, die dicht bijeen op hunne slokachtige takjes staan, gelijk de laatste zwaluwtjes die ook te zamen zitten, vooraleer zij ons verlaten. De dagen zijn verkort en worden koel en mistig bij ochtend en avond. De nachtrijm hangt des morgends eenen pereldauw aan de draadjes van de spinneweb. De lucht bij dage is rein en stil, zoo stil, dat de windmolens, die niet kunnen draaien, hunne ontbloote zeilen als naakte geraamten onbeweegbaar over het landschap uitsteken. De gele bladeren der boomen vallen traagzaam neder, met een licht geruisch gelijk een weemoedigen zucht, en kraken onder den voetstap. Het groene rapenloof vervangt de plaats der golvende korens; de jonge haas springt er verwilderd uit en vlucht voor de komst des jagers. De weiden zijn opnieuw bedekt met kort en frisch groen, waarop het vee komt grazen. De jonge knapen zamelen de droge bladeren der boomen of de dorre groes der aardappelvelden bijeen, en maken er hun vuurken mede, waaruit men hier en daar de blauwe rook in dunne streepjes ten hemel op ziet stijgen. Alles schijnt te rusten; alles schijnt in stille overpeinzing tot eene heimvolle gedaanteverwisseling over te gaan. Het is de zomer niet meer, het is de winter nog niet, het zijn de eerste dagen van den slapenden en weemoedigen herfst.
L��on Duval is vertrokken. Ren�� en zijne zuster hebben hem in hun rijtuig tot aan het station vergezeld en keeren nu alleen naar hunne woning terug. Beiden zitten stilzwijgend. Zij ondergaan dien indruk van afzondering en spijt, welken ons de afreis van eenen goeden vriend achterlaat.
De herfstzon is onder in het westen; de duisternis daalt rasser over de aarde neder. De lantaarnen van het open rijtuig werpen hunne dansende en gele stralen langs beide kanten van den steenweg en Milan loopt hijgend achter de voeten van het paard, juist voor het vorenwiel des rijtuigs. Hij verkeert in gestadig gevaar door het gespan overreden te worden, maar hij heeft het aldus van jongs af opgenomen en anders loopen wil hij niet. Ren�� laat hem begaan.
Laurence leunt zich achterover in het rijtuig en doet hare oogen toe als om te rusten. De vlugge ren van het paard veroorzaakt een koelen wind, die haar doet huiveren. Zij vouwt haar wollen halsdoek dubbel toe op hare borst en verzinkt in gedachten. Zij droomt van de toekomst. Zij reist op den spoortrein; de loop van het rijtuig geeft haar zulken indruk. Hij die nevens haar zit is Ren�� niet, het is L��on Duval. L��on is tenger van gezondheid, hij hoest, de avondkilte doet hem kwaad, zij sluit het venstertje zorgvuldig en strikt een zijden doek om zijnen hals. Zij vraagt hem of het beter is. Hij bedankt haar met eenen glimlach. Weldra komen zij aan in eene groote stad door duizenden lantaarnen verlicht. Zij stappen van den trein en trekken door eenige straten, zij aan zijnen arm. D����r staat een huis, niet groot, niet hoog, niet schoon, voor iedereen gelijk aan andere die er nevens staan, maar voor haar glanzend en schitterend van pracht, want daar heerscht geluk, voorspoed en liefde. Dat is haar huis en daar woont zij met L��on, want hij is haar man, zij is zijne vrouw. Hij doet de voordeur open en zij loopt ongeduldig binnen en in een oogenblik hangen haar twee, drie kleine knapen om den hals, die haar "Mama, Mama!" toeroepen en haar beurtelings moeten omhelzen; en de jonge kindermeid komt haar met een glimlachend welkom het kleinste op de armen brengen, dat nog niet alleen kan loopen. Zij legt de koekskens en het speelgoed, die zij heeft medegebracht, in de gretige handjes en geeft een teederen kus aan elk geliefd gezichtje. En dan neemt zij haar kleintje in de armen, dat een meisje is, en streelt en kust het ook, en spreekt er kweelend tegen om het te doen lachen, terwijl hare hand zijn hoofdje zachtjes schudt en hare vingeren twee malsche kuiltjes in zijne blozende wangskens duwen; en dan kust zij het en herkust het nog, en geeft het eindelijk aan de jonge meid terug, terwijl zij haren man bekijkt met een gelaat, dat glanst van trotschheid en geluk.
Laurence heeft hare oogen geopend. De stem van Ren�� heeft haar eensklaps tot de wezenlijkheid teruggeroepen; het meisje, gansch in hare zoete begoocheling verzonken, heeft zijne woorden niet verstaan.--Hij herhaalt: "Hij schijnt mij zoo ziek, Laurence."--"Ziek!" zegt zij nog gansch bedwelmd, als kon zij niet begrijpen van wien hij spreken wil. "O neen," herneemt hij nog eens, "L��on is niet goed."
Eene koude huivering doorrilde hare ledematen. Helaas! zij wist het ook: zij had gedroomd!
* * * * *
Tien jaren zijn verloopen. Het huis, de tuin, de fabriek, geheel de levenswijze van Ren�� en zijne zuster zijn niet veranderd. Alleen is zijn haar nu gansch wit geworden; alleen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 9
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.