beide zijden op haar
schouder. Ze dragen vrij korte rokken, tot halverwege de kuit. Zes of
zeven daarvan over elkaar vormen een wijd uitstaande crinoline, die
haar gang iets schommelends geeft. Hooge laarsjes met knoopen,
groote kwasten, en bespottelijk hooge hielen voltooien haar toilet. De
gewone Indiaan vervangt als 't ware het tamme lastdier in de mijnen of
den stal, en al zijn dieren beter geschikt voor het vervoer van zware
vrachten, de mensch is bruikbaarder, waar handenarbeid wordt
vereischt. Bij den feitelijken toestand van slavernij, waarin hij verkeert,
al moge deze ook door de wet zijn afgeschaft, geniet hij van zijn arbeid
geen voordeel. Iemand in eigendom toe te behooren, en dus niet van
honger om te komen, dat is al, wat hij begeert. Muilezels, paarden, en
lama's zijn er werkelijk beter aan toe; want zij worden tenminste
behandeld en gevoed in verhouding naar de waarde, die zij
vertegenwoordigen. Hij gaat altijd blootvoets en in lompen gekleed in
dit koude hooggebergte, dat door de eeuwige sneeuw der gletschers is
omgeven, en is machteloos overgeleverd aan de luimen van blanken en
Cholos, van welke laatste hij geen menschlievende behandeling te
wachten heeft. In de steden draagt hij water, en lamamest, de eenige
brandstof op de hooggelegen vlakten, of vervoert zware vrachten op
zijn schouders.
Te Paz kan men die arme stakkers zich zien verdringen bij de aankomst
van vrachtwagens, die in de steile straten niet verder kunnen; ze
vechten bijna om kisten en balen, die gemiddeld 120 pond wegen;
zonder haken, alleen met touwen van lamavel, binden ze de zware
vrachten op hun gekromden rug en dragen ze soms wel een mijl ver,
naar een hotel, of naar den winkel van een koopman, die hun hoogstens
een paar stuivers betaalt, en als zij meer vragen, hen met een schop of
oorveeg afscheept.
Bedden kennen zij niet. 's Nachts slapen ze in hotels of particuliere
huizen, in hun ponchos gewikkeld, als honden op den drempel voor de
deur van hun meester. Niemand kan binnentreden, zonder hen te
wekken. Dikwijls gaan zij ook tegen elkander aan liggen, om het warm
te hebben.
Zij begeleiden van de eene stad naar de andere de troepen lama's, die
beladen zijn met zakken erts of andere koopwaar. Als de karavaan in de
stad belast is, wordt hun door den koopman een vrachtbrief
medegegeven, waarin de aard en de hoeveelheid der koopwaren
vermeld staat, die hun zijn toevertrouwd. Dan gaat ieder zijns weegs en
trekt alleen met zijn lama's de onherbergzame hoogvlakten in, bij
instinkt den weg zoekend, onbekommerd om weer of wind, zonder
eenig begrip van tijd, zonder de zekerheid, voldoende voedsel te zullen
vinden, daar zij geen andere proviand medenemen dan een zakje coca,
en met een lang touw, om de lama's vast te binden. Zoo trekken ze
weken en maanden verder, tot ze de plaats hunner bestemming hebben
bereikt. De lama blijft, waar hij zich ook bevindt, van zelf staan, als de
avond is gevallen. Dan omsingelt de Indiaan met zijn touw de geheele
kudde, die zich niet meer zal verroeren eer de zon opgaat. Vervolgens
kruipt hij onder den buik van een der goedige dieren, dat hem als een
levende deken dient, op den harden grond, die 's winters bevroren en 's
zomers door de zware regens der tropen doorweekt is. Als de zon
opgaat, en het touw wordt weggenomen, staan de lama's uit eigen
beweging op, en trekken weer verder, hier en daar eens even
knabbelend van het schrale gras en mos der hoogvlakten. Zonder de
minste overhaasting zetten zij kalm hun tocht voort, gevolgd door hun
makker, den Indiaan, die onophoudelijk zijn coca kauwt, welke hem in
een droomerigen toestand brengt, en beiden, mensch en dieren, stappen
zoo, behagelijk hun kaken bewegend, verder. Als een vreemdeling hen
voorbijgaat, staan zij met uitgerekten hals stil, en staren hem aan met
een strakken, verbaasden blik. 't Is altijd weer nieuw, die verrassing,
van nu eens een werkelijk mensch te zien. Deze Indianen zijn geen
menschen, maar beesten; even goedaardig als de lama's, schoon van
verschillend ras, en voor den omgang met deze dieren geknipt.
In de mijnen worden zij door de blanken geëxploiteerd. Het stof, de
uitwaseming der zilversulfiden, de zware behandeling van het erts,
doen hen in groote menigte bezwijken. Zij komen om van ellende, en
men denkt er zelfs niet aan, dat ooit gebrek aan dergelijke
arbeidskrachten zou kunnen ontstaan.
Voorloopig zijn er altijd nog genoeg.
Het onderscheid tusschen de gewone Indianen, die met blanken in
aanraking komen, en de wilde Indianenstammen, is slechts gering. De
laatsten heeten Chunchos. Men zou kunnen zeggen, dat zij tot de
gewone Indianen staan als de wolf tot den hond. Zij zijn vreesachtig en
niet gevaarlijk, zoolang zij niet worden aangevallen. Hun geduld is
onbegrensd. Op de jacht is de list hun eenig wapen, daar de regeering
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.