durven verroeren van de plek, waar hij mij met zijn stok
had doen blijven. Tegen de tafel leunende, keek ik hem aan. Het was
een man van ongeveer vijftig jaar met een norsch gezicht. Zijn hoofd
helde een weinig naar de rechterzijde ten gevolge van eene wonde, die
hij bekomen had en die misvormdheid gaf hem nog ongunstiger
voorkomen.
Vrouw Barberin had den pot weder op het vuur gezet.
--Woudt ge met dat kleine stukje boter onze soep maken? vroeg hij.
Toen nam hij zelf het schaaltje waarop de boter lag en liet het geheele
stuk in den pot vallen.
Geen boter, dus geen wafels.
In ieder ander geval zou deze gebeurtenis mij stellig heviger getroffen
hebben, maar ik dacht op het oogenblik noch aan de appelbollen noch
aan de wafels; ik was geheel vervuld met de gedachte, dat deze man
mijn vader was.
--Vader, vader! Dit woord herhaalde ik werktuigelijk bij me zelf. Nooit
had ik mezelf eenige rekenschap gegeven van hetgeen een vader
eigenlijk wezen moest en een onbestemd, vaag besef had ik dat het
eene moeder met een harde stem moest zijn, maar toen ik den persoon,
die als uit de lucht kwam vallen, goed aanzag, maakte een
onuitsprekelijk gevoel van angst zich van mij meester. Ik had hem wel
om zijn hals willen vallen, maar zeker zou hij mij met de punt van zijn
stok op een afstand gehouden hebben. Waarom? Vrouw Barberin
stootte mij nooit van zich af, wanneer ik haar een kus wilde geven;
integendeel, zij nam mij dan in haar armen en drukte mij aan haar borst.
--Zeg eens, ben je bevroren? vroeg hij mij; vooruit! zet de borden op
tafel.
Ik haastte mij om hem te gehoorzamen. De soep was opgedaan. Vrouw
Barberin schepte ze reeds op. Hij verliet toen zijn hoekje naast den
schoorsteenmantel, zette zich aan tafel en begon te eten, zonder
daarmede op te houden dan om mij nu en dan eens aan te zien.
Ik was zoo bang en verlegen, dat ik bijna niet eten kon en ik deed dan
ook niets anders dan hem van terzijde opnemen, maar keek terstond
vóór mij, wanneer ik zijn blik ontmoette.
--Eet hij gewoonlijk niet meer? vroeg hij eensklaps, terwijl hij met zijn
lepel naar mij wees.
--O, ja, hij eet goed.
--Des te erger; als hij nu nog maar weinig at.
Natuurlijk had ik geen lust een woord te spreken en vrouw Barberin
scheen evenmin geneigd om het gesprek gaande te houden; zij liep af
en aan om haar echtgenoot op zijn wenken te bedienen.
--Gij hebt dus geen honger? vroeg hij mij.
--Neen.
--Ga dan maar naar bed, en zorg terstond in te slapen, want anders word
ik boos op je.
Vrouw Barberin wenkte mij, dat ik zonder tegenspreken moest
gehoorzamen. Maar die raad was onnoodig; ik had in het minst geen
plan om mij te verzetten.
Zooals in vele boerenwoningen, was onze keuken tegelijkertijd
slaapkamer. Bij den haard stond alles wat voor het eten noodig was: de
tafel, de etenskist, de aanrechtbank; in het andere gedeelte stonden de
ledekanten; in een hoek dat van vrouw Barberin, in den
tegenovergestelden het mijne, dat als in een kast was gesloten en
waarover een rood katoenen gordijn hing.
Ik haastte me om mij uit te kleeden en naar bed te gaan. Maar slapen,
dat ging zoo spoedig niet.
Men slaapt niet op kommando; men slaapt wanneer men slaap heeft en
wanneer men rustig gestemd is.
Ik had thans geen slaap en was ook volstrekt niet rustig. Allerlei
gedachten warrelden mij door het hoofd en ik gevoelde mij diep
ongelukkig.
Hoe was het mogelijk, dat die man mijn vader was! Waarom
behandelde hij mij dan zoo hardvochtig?
Met mijn neus bijna tegen den muur gedrukt, deed ik alle moeite om
die akelige gedachten van mij af te werpen en in slaap te vallen, zooals
hij mij bevolen had; maar het was onmogelijk; de slaap kwam niet; nog
nooit was ik zoo helder wakker geweest.
Eenigen tijd later, hoeveel later weet ik niet, hoorde ik voetstappen
mijn bed naderen.
Een langzame, zware tred, die niet van vrouw Barberin wezen kon.
Een warme adem streek langs mijn haren.
--Slaapt gij? vroeg hij op gesmoorden toon. Ik paste wel op, dat ik geen
antwoord gaf, want de vreeselijke woorden: "of ik word boos" klonken
mij nog in de ooren.
--Hij slaapt, zeide vrouw Barberin; zoodra hij in bed ligt, slaapt hij; dat
is zoo zijn gewoonte; gij kunt gerust hardop spreken.
Ik had natuurlijk wel kunnen zeggen, dat ik niet sliep, maar dat durfde
ik niet; men had mij gezegd, dat ik moest slapen, en nu kon ik niet
slapen en ik sliep dus niet.
--Hoe staat het met uw proces? vroeg vrouw Barberin.
--Verloren! De rechters hebben uitgemaakt, dat het mijne schuld was,
dat ik mij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.