dorp kwam.
--Vrouw Barberin, je man maakt het goed; hij heeft me verzocht u te
zeggen dat hij veel werk heeft en mij dit geld voor u meegegeven.
Wil-je het eens natellen.
Dat was alles. Vrouw Barberin stelde zich met die berichten tevreden;
haar man was gezond; het werk werd goed betaald; hij verdiende den
kost.
Al was Barberin zoolang te Parijs gebleven, daaruit moet men niet
opmaken, dat hij op geen goeden voet stond met zijn vrouw. Die
bestendige afwezigheid sproot volstrekt niet voort uit gemis aan
overeenstemming. Hij woonde te Parijs, omdat hij daar zijn werk had;
meer niet. Als hij op jaren zou zijn geworden, zou hij bij zijn oude
vrouw terugkeeren en met het geld, dat zij dan zouden hebben
overgelegd, zouden zij gevrijwaard zijn tegen armoede, als de tijd
gekomen was, waarin kracht en gezondheid hun hadden begeven.
Op een Novemberdag, toen het reeds avond begon te worden, hield er
voor ons hek een man stil, dien ik niet kende. Ik stond voor de deur van
ons huis een boterham te eten. Hij opende het hek niet, maar zijn hoofd
er boven stekende, vroeg hij me of hier niet vrouw Barberin woonde.
Ik verzocht hem binnen te komen. Hij opende het hek, dat op de
hengsels knarste en kwam op het huis af.
Nooit had ik iemand gezien, die zoo met slijk was bemorst. Gansche
plakkaten slijk, sommige nog nat, andere al opgedroogd, bedekten hem
van het hoofd tot de voeten, en daaruit moest men afleiden dat hij zeer
slechte wegen had gevolgd.
Toen zij zijne stem hoorde, kwam vrouw Barberin naar voren en op het
oogenblik, dat hij den drempel had bereikt, stond zij vlak tegenover
hem.
--Ik breng nieuws uit Parijs, zeide hij.
Die eenvoudige woorden had ik al dikwijls gehoord, maar de wijs
waarop zij werden uitgesproken, had niets van die, waarmede vroeger
de mededeeling gepaard ging.--"'t Gaat goed met je man; hij heeft druk
werk."
--Ach God! riep vrouw Barberin uit, hare handen wringende, dan is er
een ongeluk gebeurd met Jérôme.
--Welnu, ja, maar je hoeft niet te sterven van schrik. Hij is gekwetst, dat
is alles: maar hij is niet dood. Mogelijk evenwel zal hij verminkt zijn.
Op het oogenblik ligt hij in het ziekenhuis; mijn bed stond naast het
zijne en daar ik hierheen ging, verzocht hij mij u dit in het voorbijgaan
mede te deelen. Ik kan niet langer blijven, want ik moet nog drie mijlen
verder en de nacht begint al te vallen.
Vrouw Barberin, die er meer van wilde weten, drong er op aan, dat hij
het avondeten bij ons zou gebruiken, want de wegen waren slecht en
men zeide dat zich wolven in den omtrek hadden vertoond. Hij zou den
anderen morgen verder kunnen gaan.
Hij zette zich neder in een hoekje bij den haard, en al etende vertelde
hij ons hoe het ongeluk zich had toegedragen. Barberin was half
verpletterd door eene stelling die ingestort was, en daar men bewezen
had dat hij niet had behooren te zijn op de plek waar hij gekwetst werd,
weigerde de aannemer hem elke vergoeding.
--Hij boft niet, de arme Barberin, zeide hij; hij boft niet; anderen
zouden er een middel in gevonden hebben om levenslang een aardig
jaargeld te trekken, maar je man krijgt niets.
En terwijl hij de pijpen van zijn broek droogde die door de slijklaag
stijf en hard waren geworden, herhaalde hij: "hij boft niet." Uit de
manier waarop hij dit zeide, bleek genoeg, dat hij voor zich gaarne
verminkt zou zijn geworden in de hoop, dat hij dan een goed jaargeld
zou krijgen.
--Toch, zoo eindigde hij zijn verhaal, heb ik hem geraden den aannemer
een proces aan te doen.
--Een proces! dat kost veel geld.
--Ja, maar men kan het winnen.
Vrouw Barberin had naar Parijs willen gaan, maar dat was geen
kleinigheid, zoo'n lange kostbare reis.
Den anderen morgen gingen wij naar het dorp om den pastoor te
raadplegen. Deze wilde haar niet laten vertrekken vóór hij wist of zij
haar man van eenigen dienst kon zijn. Hij schreef naar den
aalmoezenier van het ziekenhuis, waarin Barberin was opgenomen en
eenige dagen later ontving hij ten antwoord, dat zijne vrouw de reis
maar niet moest ondernemen, maar hem liever eene zekere som moest
zenden, daar haar man den aannemer, voor wien hij werkte, een proces
wilde aandoen.
Dagen en weken gingen voorbij en van tijd tot tijd kwamen er brieven,
waarin altijd wederom geld werd gevraagd. De laatste brief was de
meest dringende, en hield in dat, als er geen geld meer was, de koe
maar moest verkocht worden.
Slechts zij die op het land hebben gewoond, weten welk een ramp en
jammer liggen opgesloten in die drie woorden: "de koe verkoopen."
Voor den natuurkundige is de koe een herkauwend dier; voor den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.