Alleen op de Wereld | Page 9

Hector Malot
geven?
--Wel, daar hij geen ouders heeft en mij tot last is, moet er toch wel iemand voor hem betalen; dat is toch nog al billijk geloof ik.
--Ik geef u daarin geen ongelijk, maar gelooft gij, dat alles wat billijk is gebeurt?
--Neen, dat geloof ik niet.
--Welnu, ik ben zeker dat gij zulk een jaargeld nooit krijgen zult.
--Dan breng ik hem naar het vondelingenhuis; er is geen wet, die hem recht geven kan om in mijn huis te blijven, wanneer ik hem er niet langer in houden wil.
--Vroeger hebt gij er in toegestemd hem bij u te nemen; dat was zoo goed of gij voor altijd de zorg op u genomen hadt.
--Ik verzeker u thans, dat ik hem niet houd en al moest ik hem op straat zetten, ik zou hem wegdoen.
--Misschien zou er wel een middel zijn, om u terstond van hem te bevrijden, zeide de oude man, na een oogenblik te hebben nagedacht, en voegde er bij: misschien zoudt gij er nog iets bij winnen ook.
--Als ge mij zoo'n middel aan de hand doet, dan schenk ik u van ganscher harte een flesch.
--Bestel de flesch en uw zaak is in orde.
--Zeker?
--Zeker.
De oude man stond van zijn stoel op en ging tegenover Barberin zitten. Toen hij zich oprichtte, werd de schapevacht door een onwillekeurige beweging opgebeurd; en ik meende te bespeuren, dat hij in zijn linkerarm nog een hond droeg.
Wat zou hij zeggen? Wat zou er gebeuren?
Ik had hem met smeekenden blik gevolgd.
--Uw wensch is, niet waar, dat het kind niet langer uw brood eet; of, zoo hij dat blijft doen, dat gij er dan ook voor betaald wordt?
--Juist; omdat....
--O, welke reden gij daarvoor hebt, kan mij niet schelen; ik behoef die niet te kennen; voor mij is het voldoende te weten, dat gij het kind niet langer bij u wilt houden; als dat zoo is, geef hem mij dan en ik zal verder voor hem zorgen.
--Hem aan u geven?
--Wilt gij hem niet wegdoen?
--Geeft men dan zoo'n kind weg, zoo'n mooi kind, want mooi is hij, zie maar eens.
--Ik heb hem reeds gezien.
--Rémi, kom hier!
Ik ging bevende naar de tafel.
--Wees maar niet bang, ventje, zeide de gijsaard.
--Zie hem maar eens aan, vervolgde Barberin.
--Ik zeg niet dat hij leelijk is; want als hij leelijk was, zou ik hem niet willen hebben; met monsters houd ik mij niet op.
--Kom, als hij een monster met twee hoofden of een dwerg was....
--Gij zoudt er dan niet over denken om hem naar het gesticht te zenden. Gij weet dat een monster waarde heeft en men veel voordeel daarvan trekken kan; dat men het verhuurt of het zelf voor het een of ander gebruikt. Maar hij is geen dwerg en geen monster; hij is geschapen zooals ieder ander en deugt nergens toe.
--Hij kan werken.
--Daartoe is hij te zwak.
--Hij zwak! kom, onzin en hij is zoo gezond en sterk als een groot mensch; zie maar eens welke beenen hij heeft. Hebt gij ze ooit rechter gezien?
Barberin stroopte mijn broekspijpen op.
--Die zijn erg dun, zeide de oude man.
--En zijn armen? vervolgde Barberin.
--De armen zijn evenals de beenen; zij kunnen er door, maar zij kunnen aan vermoeienis en ontbering geen weerstand bieden.
--Hij niet! maar bevoel hem dan eens van alle kanten, bevoel hem eens.
De grijsaard streek met zijn magere hand over mijn beenen, schudde met het hoofd en trok een bedenkelijk gezicht.
Ik had reeds een dergelijk tooneel bijgewoond, toen onze koe verkocht werd. Ook die was van alle kanten bevoeld en betast geworden; de kooper zou haar onmogelijk weer hebben kunnen verkoopen, en toch had hij haar gekocht en ze medegenomen.
Zou die vreemde man mij koopen en medenemen? ach, moeder Barberin, moeder Barberin! Ongelukkig genoeg was zij er niet om mij te verdedigen.
Als ik maar gedurfd had, zou ik gezegd hebben, dat juist de oude Barberin mij mijn zwakte en mijn magere armen en beenen verweten had; maar ik begreep dat, al viel ik hem in de rede, mij dit niets dan een geduchte berisping op den hals zou halen, en ik zweeg dus.
--Hij is een kind zooals er zoovelen zijn, zeide de grijsaard, dat is waar, maar hij is een stadskind; het is dus zoo goed als zeker dat hij nooit in staat zal wezen om op het land te werken; zet hem eens aan den ploeg om de ossen aan te jagen, dan zult ge zien, of dat van geen langen duur kan zijn.
--Tien jaar.
--Geen maand.
--Maar zie hem dan toch eens aan.
--Zie hem zelf maar eens aan.
Ik stond aan het einde van de tafel, tusschen Barberin en den grijsaard; de een stootte mij van zich af, de ander wilde mij evenmin hebben.
--Nu, zeide de oude man eindelijk, ik zal hem dan nemen zooals hij is. Maar ge moet mij wel verstaan, ik koop hem niet van u; ik huur hem slechts. Ik geef u twintig francs per jaar.
--Twintig
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 223
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.